preek in de kerkdienst 4 augustus 2024, NoorderLichtkerk, gezamenlijke dienst met de gemeente van Zeist-West.
Lezingen Deuteronomium 6:4-9 en Matteüs 6: 6-13a
Ik heb een maaltijd met andere vrijwilligers van de bosgroep waarmee ik wekelijks werk. Het is de afsluiting van het seizoen, en bij een van hen thuis delen we ons eten. Een mooie gelegenheid om elkaar beter te leren kennen, en nu eens over iets anders te praten. ‘Zullen we even stil zijn, Roel?’ De gastvrouw gunt me de kans om in stilte te bidden, heel vanzelfsprekend. En als ik daarna bedank, zegt een van de anderen, nee, jij bedankt, toch mooi, zo’n ritueel, dan bedenk ik ook weer dat het niet vanzelf spreekt dat we samen kunnen eten.
Bidden, een ritueel. Jazeker, bij elke vorm van geloven horen rituelen – gebaren, handelingen, vaste teksten die méér zijn dan alleen dat gebaar of dat woord. Het ritueel is meer dan alleen een gewoonte – niet ‘alleen maar een gebaar’, er zit heel wat in dat betekenis heeft, en dat betekenis doorgeeft.
De Bijbel spreekt er al over. We lazen uit Deuteronomium, over de tefilin, de twee kastjes, een op de hand, een op het voorhoofd, met woorden van Tora erin, bij elkaar gehouden door de gebedsriemen. Zoals je bent: gaan bidden tot God, dat is wel heel gewaagd. Bereid je voor, verkleed je, bij wijze van toewijding bind je riemen die lopen van hand tot hand, langs je hart, en over je hoofd, met de woorden die heilig zijn. De traditie geeft daar nog meer advies bij: als je ze om doet, moet je staan, je concentreert je, laat alle anderen dingen los, en elke handeling die je begint maak je af. Geen gesprek, laat staan nog even op je mobiel kijken, dit is toewijding, dit is een ritueel dat je leidt naar de wereld van God.
Dat hoeft niet bij elk gebed – in de traditie is het ook een ritueel om bij alle goeds ‘brache’ te zeggen, ik zegen u, God, Schepper, om de zon die opkomt, ik zegen u, Koning, om het eten, om een kledingstuk dat je kunt aantrekken, om een wandeling die je kunt maken. Een ritueel dat verwijst. Zoals ook de mezoeza waar Deuteronomium over spreekt, het kokertje met de korte geloofsbelijdenis aan de deurpost van het huis. Even aanraken, even naar kijken, en als je na een lange tijd weer thuiskomt, misschien wel kussen. Niet om die koker, maar om de Eeuwige die met jou naar binnen wil gaan.
Het bijzondere van een ritueel is, dat je niet kunt zeggen en beredeneren wat het precies betekent. In het klooster waar we met een groep uit onze gemeente onlangs waren maakt elke zuster die de kapel binnen komt een buiging, een knik met het hoofd, naar het front van de kerk. Toen ze er met elkaar eens over spraken, hoorden ze dat ze vaak een andere intentie hadden. De een boog richting het Oosten, waar de zon opkomt, beeld van Christus. De andere naar de tabernakel, met de heilige hostie. Het kruis van de opgestane Heer. Of direct daarnaast, zijn moeder, Maria, inspiratiebron voor zoveel armen en ongeziene vrouwen en mannen. Eigenlijk is dat ook wat we meemaken in het ‘zullen we even stil zijn’. Niemand hoeft voor te schrijven hoe we die stilte vullen.
Ze zeggen wel eens dat bijvoorbeeld de RK kerk zoveel rituelen kent en de protestantse niet. Maar als ik denk aan wat ik vaak hoorde: gasten aan een tafel in een degelijk gereformeerd of hervormd gezin hadden geen flauw idee wat er gebeurde als een tekst werd gezegd, met woorden als ‘maar geef dat onze ziele niet aan dit verganklijk leven kleve.’ Een gebed dat ritueel geworden was. Het staat in het Psalmboek van 1773, met muzieknoten erbij om te zingen, maar in de traditie is het gewoon een vast maaltijdritueel geworden.
Wie de laatste dagen veel naar de Olympische spelen keek, zag ook heel wat rituelen langskomen, en heeft er ook heel wat gemist. Dat er voetballers zijn die altijd eerst rechtersok en rechterschoen aandoen, en met het rechterbeen als eerst binnen de lijnen stappen ontgaat je meestal. Wat je ziet is de speler die het veld aanraakt, het kruisje dat de BMX-rijder slaat voordat het hek openklapt en hij of zij naar beneden dendert – en dat je denkt dat het maar goed is dat er ook nog een helm is. Die sporter wil dat ritueel niet missen. ‘Het geeft me rust, helpt om me af te sluiten voor anderen, het is nog net als toen moeder het me als kind leerde, brengt me terug naar mezelf, geeft me vertrouwen op God’…
Maar hoort het Onze Vader dan bij de rituelen? Een van de kenmerken van een ritueel is, dat de vorm vanzelf spreekt, zonder papier en zonder nadenken gevolgd kan worden. Zo bidden we bij een uitvaart bij het graf of in de aula voor de crematie, als niemand de tekst voor zich heeft, vaak nog gewoon de tekst uit 1637, met woorden die voor een deel duister zijn geworden. En is het best wennen om over te stappen op een nieuwe tekst. In Zeist-West is lang de oecumenische tekst gebruikt, die je samen met de parochie kon bidden, toen de tekst van NBV2004, en nu NBV21, in de Noorderlicht zijn we in een klap overgestapt van 1637 op NBV21, en het blijft wennen. Typerend voor een ritueel!
Een ander kenmerk is, dat je er niet over elk woord, elke regel, elke beweging, elk gebaar hoeft na te denken. Het gaat vanzelf, je kent het van buiten, je zegt het uit je hoofd, of, in het Engels, ‘by heart’. Daarom kan het gebruikt worden, ook als bedachte woorden schaars zijn, als je er even niet meer uitkomt. En dat is dan zeker bij het Onze Vader zo, dat we het allervolmaakste gebed noemen, en dat ik in de liturgie vaak inleid met: ‘de woorden die Jezus zelf ons in de mond, in het hart legt.’
En toch: een ritueel kan leeglopen, loos worden, een gebaar, een tekst. Zoals dat gebed met onbegrijpelijke oude taal aan tafel. Om de zoveel tijd is het goed weer even stil te staan. En zo nu dan, met dit gebed. Als ik de tekst van de oude versie geprint onder ogen krijg, zie ik vaak de taalvragen opdoemen. ‘Uw koninkrijk komen’, met een n aan het eind, alsof het meervoud is. ‘Uw wil geschiedde’, met dubbel d, als een verleden tijd. Die vreemde werkwoordvormen uit de 17e eeuw zijn een raadsel geworden. Dat is niet zo vreemd, want die wensende vorm van het werkwoord is uitgestorven, ‘versteend taalgebruik’, zeggen taalgeleerden. Alleen in oude uitdrukkingen komt het voor: ‘Hij leve hoog’, ‘moge het je wel bekomen.’
De eerste drie werkwoorden in het Onze Vader staan in het Grieks in een bijzondere vorm. Het is niet een mededelingenvorm. Het kwam, het komt, het zal komen: dat lijkt feitelijke taal. Maar in het Grieks van de tekst sluiten we aan bij een andere manier van kijken, die in de bijbel vaak voorkomt: we openen de toekomst voor… We openen de toekomst voor de Naam, voor Gods wil, voor Gods gezag. Dat is daarmee ook een wens: laat het zo zijn. En tegelijk is het ook een intentie: wat zou ik daar graag ook iets voor kunnen doen.
Stel je voor, deze tekst gebeden in een kamp, in een gevangenis, in het detentiecentrum, in een situatie van verdrukking en geweld: God, in mijn droom zie ik uw koninkrijk, uw gezag. En deze tekst in het hart van iemand die leiding geeft, die beslissingen neemt over de levens van anderen: dat uw gezag mij leidt en nederig houdt? Uw koninkrijk kome: voor de ene is dat een machteloze roep, voor de ander een innerlijke oproep aan het eigen geweten. ‘Laat uw koninkrijk komen’, hoe veelstemmig en veelzijdig is één zo’n regel, net als die andere, over de naam en de wil. Ja, een ritueel, oud en vastgelegd, en tegelijk springlevend, een tekst die mensen verbindt de tijden door. Een bede, een overgave – en toch ook een appèl, een vraag aan mezelf.
Een paar woorden over die drie beden apart. De eerste is direct de lastigste: ik bid dat uw naam heilig gemaakt wordt. De naam, ha Sjem, dat is God zelf, maar dan zonder het risico zijn heilige naam door het slijk te halen. In de traditie van Jezus spreek je de grote naam niet uit, maar zeg je ‘Heer’, ‘God’ of dus: de ‘Naam’. De Eeuwige, de Levende, de Ene, dat kan ook, – en zijn dat niet tegelijk allemaal namen, woorden op afstand? Bijzonder, dat we die andere manier van over God spreken al gebruikt hebben: onze Vader in de hemel. En zo aansluiten bij het evangelie van Jesaja, waarin God ook moeder genoemd wordt, die haar kinderen zoogt, en het evangelie van Jezus, die God vergelijkt met de kloek die kuikens onder haar vleugels bij elkaar brengt.
Nabij en ver weg, met twee woorden over God spreken, aardse beelden en hemelse grootheid – misschien is juist dat wel het ‘heilig houden’ van de naam. Bij ons klinkt het bij het avondmaal, heilig heilig heilig, in de liturgie van onze Assyrische zusters en broeders klinkt het door de hele mis heen: kadosj, heilig bent u, we tillen uw naam omhoog, we zien de hemel open, bijna dan toch, even zijn we in ons gebed, in onze liturgie ergens anders. Het toneel is in de hemel, in deze woorden van het gebed.
Na de Naam, na God zelf, dat rijk van hem. Wordt dat nog wat? God, de horizon is toch niet die republiek waar de meeste stemmen gelden en minderheden hun mond moeten houden, is niet die dictatuur met een grote Baas die zegt hoe het moet, maar dat u, dat jij dat goddelijk beleid van liefde boventoon en ondertoon laat zijn, dat uw muziek het leven gloed geeft, dat uw licht schijnt op de donkere plaatsen in ons bestaan, in ons hart zelfs? Dat koninkrijk – zag ik dat toen Jezus voor Pontius Pilatus stond? Dat rijk, is dat die heerschappij van uw dienende zoon, de knecht en slaafgemaakte Jezus? Help me te zien wat ik daarvoor kan betekenen.
En die wil, we bidden dat die gebeurt – maar help ons dan ook onze eigen wil te kennen. Te zien waarin we tot slaaf gemaakt zijn aan gemak, aan status, aan de vanzelfsprekendheid dat ook onze wil de toon aangeeft…
Zullen we even stil zijn, voor het eten? Zullen we even stil houden, midden op de dag? Zullen we ons gebed beginnen en eindigen met die woorden die in 1000 versies en talen vertolkt over de hele wereld gebeden worden, oud en nieuw Engels en Nederlands en Papiaments en Perzisch, in cellen en kerken, onderweg en op sportvelden en bij maaltijden en bij bijna niets te eten…
Dat we stil zijn. Een gebed bidden dat Jezus ons in de mond en in het hart legt.
Dat we in rumoer en rust, in verdriet en vreugde kunnen delen in de naam van de Eeuwige,
God die die leven geeft, God die leven deelt, God die leven heelt.
Orde van dienst
aansteken van de kaars,
lied 287: 1, Rond het licht dat leven doet
Stilte
Gemeente gaat staan
Bemoediging
Aanvangslied Lied 215: 1,2,3,4,7 Ontwaak, o mens
t. John Keble, v. J.J. Thomson, W. Barnard, m. Samuel Webbe, MELCOMBE
Gebed van toenadering, bede om ontferming
Kyrie: lied 301k
m. John Bell
We zingen als glorialied: lied 111a: 1,4, Wij prijzen God in elke tijd
t. Psalm 111, 112, Alexis de Roode, m Genève/Lyon 1547
Groet
Gebed bij de opening van het Woord
Lezing Deuteronomium 6:4-9
Zingen: Lied 119: 62, 63 Zevenmaal daags…
Psalm 119, Willem Barnard, e.a., Geneve 1551
Lezing Matteüs 6: 6-13a
Zingen: 369e, aangepaste tekst NBV21, voorzang
Preek
Zingen: 827:1,2,3,4, Mensen, wij zijn geroepen om te leven
t. Willem Barnard, m. Genève 1551
Mededelingen
Inzameling van de gaven
Gebeden:
Onze Vader gezongen, 369e
stilte
dankgebed, voorbeden, stil gebed
Onze Vader gesproken.
Als acclamatie zingen we lied 367f:
Heer, hoor mijn gebed, laat mijn roepen u bereiken.
t. Psalm 102:2, m. Jan Valkestijn.
Slotlied Lied 210:1,2,3,4, God van hemel, zee en aarde
t. en m. Heinrich Albert, v. Wonno Bleij
Na de dienst: JS Bach: Praeludium en Fuga in C
Fijn om dit na de vakantie nog te kunnen lezen, als voorbereiding op de volgende delen.